zondag 9 december 2012

Jeugdherinneringen (Oude Noorden)

“Ik ben 3 hoog achter geboren, maar ben ik daarom slecht?
Het was in het Oude Noorden, ik was aan dat huisje gehecht…”

Dat zijn de 1e zinnen van een zelfgemaakt lied. “Jeugdherinneringen”. Het huis van opa en oma, het huis waar ik geboren ben, het huis in de Rotterdamse Jacob Catsstraat bestaat niet meer. Evenals de grootouders een jeugdherinnering.

“Ik zie me nog op de zolder, op de schommel staan.
En maakte je teveel herrie dan kwam die ouwe d’r aan…”

Ja die zolder. Ik kijk heel ver in het verleden, maak de deur open en zie de draaitrap naar boven. De schommel hangt er nog. Beweegt hij nog? Alsof ik er net vanaf ben gesprongen. Ja, hij beweegt maar het is de tocht die in oude huizen tijdens barre winters altijd voelbaar was.
Het kraken van de grond klinkt heel vertrouwd. Als ik me omdraai zie ik het fonteintje. Ja, daar stond de zinken teil in en ik zat er met m’n smetteloze kontje in, eind jaren 50. Ik zing het refrein:

“Ja, maar een mens wordt steeds ouder,
Vliegen van hot naar her en vergeten dat dan.
Ach, jij als mens wordt steeds ouder,
Ik heb je gewaarschuwd dus dan weet je ervan…”

Ik stel m’n diafragma weer scherp op de zolder. Ik schuif het gordijn weg en zie oma’s bontjas. Ik ruik er even aan en de warmte voor haar stroomt als alcohol door mijn aderen. “Ha, jochie” hoor ik haar  gemeend verrast zeggen. Ik haal de houten kastdeur weg en zie de bouwpakketjes van mijn neef. Ook daar ruik ik nog de lijm maar… ik ben de naam vergeten. Ik pak een oude F27, de Friendship in de volksmond genaamd.

“Dozen met veel speelgoed, emmers vol geluk.
Moeders en oma’s breidden, de liefde aan één stuk.
En als je was gevallen, op de lange Lindenlaan.
Dan was er altijd een pleister die je zo weer deed staan…”  refr.

Op de overloop, waar die schommel hangt, heb je links en rechts 2 kamertjes. Links sliepen oma en opa. De bel hangt er nog, voor als beneden de telefoon gaat. Door het raam kijk ik naar de Snellemankerk waar altijd sneeuw op lijkt te liggen. Het kamertje met het schuine dak, 4 bij 4 m. waar ik, samen met mijn ouders, van 1958 tot ’60 woonde. Recht het kamertje waar ik vroeger vaak sliep en waar ik ’s nachts met een koude neus de maan door het raam naar binnen zag schijnen.



“De knikkers en de bal, de twinkeling in jouw ogen.
Heus het mag nog overal,
het hoort er zo bij, bij jou en bij mij,
en dat heb ik niet gelogen…”

Nee, het huis is er niet meer, soms loop ik er nog wel eens langs maar ik lijk geamputeerd. Ik gedachte trek ik aan de bel, er wordt opengetrokken. Ik duw de deur met de mooi gepoetste knop open, ik zie dat een koperen roe die de loper op de trap houdt los ligt en ik klem hem weer vast. Ja, die goeie ouwe tijd..

“Dat waren de Gouden jaren, ik droom nog vaak terug.
Nu komen de grijze haren, ’t is me eigenlijk wat te vlug.
Maar neem deze mooie gedachten, op reis door het leven mee.
En stop ze naast die foto in je portemonnee..”

Het is mooi om even terug te denken aan deze, lang vervlogen, tijd. Mooie jeugdherinneringen gevangen in een liedje en oh zo herkenbaar.

“Ach, maar een mens wordt steeds ouder,
Vliegen van hot naar her en vergeten dat dan.
ja, jij als mens wordt steeds ouder,
Ik heb je gewaarschuwd dus geniet er maar van…  

We spelen het nummer nog weleens voor je, Lief en Leed.