vrijdag 12 februari 2021

Rotterdamse Winters (Kralingen)

Gepubliceerd in "De Oud Rotterdammer" januari 2023.

In de zestiger jaren had je nog winters. De winter van ’63 was een heftige, een zeer lange periode van bittere kou. Het was de koudste winter van de 20e eeuw. Op vele plaatsen vroor het 3 maanden achtereen elke dag. De Elfstedentocht van 1963 kan ik me niet meer herinneren maar de beelden worden nog steeds uitgezonden, hij was legendarisch. Van ijsvrij en schaatsen op de Plas en “het Joden” (de Jodensloot in Kralingen) kan ik me ook niets herinneren maar wat mij nog wel helder voor de geest staat was de vissterfte in die Jodensloot.

Ik ga het nu niet over klimaatverandering hebben maar in mijn beleving lag er op de verjaardag van mijn zus in december altijd sneeuw.

Sleeën was een heerlijk tijdverdrijf. De jeugd trok in drommen naar “de hol” aan de Willem Ruyslaan. Honderden keren daalden we af al waren de voeten of handen verkleumd, de pret kon nergens door worden gedrukt. Onder aan de hol liep de rijbaan van de Rubensstraat. Met hoge snelheid gleden we daar vaak over het beijzelde plaveisel. Het kwam wel eens voor dat een slee in aanvaring kwam met een glibberende auto. Sneeuwballen gevechten waren natuurlijk ook altijd populair. Niet alle pas gevallen sneeuw was geschikt voor deze gevechten. Ik kan me nog herinneren dat ik op het grasveldje voor ons huis stond. Er kwam een vuilniswagen aanrijden, ik legde aan, wierp en terwijl ik dat deed zag ik dat de chauffeur het raam open had. Als in een soort slow motion zag ik de sneeuwbal positie kiezen en een fractie voor de inslag had ik al door dat hij naar binnen zou zeilen. Pats, boven op z’n koker. Ik ben toen geloof ik maar hard weggerend, je kunt wel eens van die Lucky shots hebben.

Schaatsen was nooit mijn ding. We hadden geen geld voor goede schaatsen. Ik krijg een paar houten schaatsen van mijn oma maar de gebruiksaanwijzing leverde ze er niet bij. Ik heb ook ooit wel eens van die ijzeren onder binders gehad. Die moest je met een sleutel onder je schoenen schroeven. Dat werkte ook niet. Door het slechte materiaal had ik een achterstand bij mijn leeftijdsgenoten opgelopen met als gevolg dat kleine gassies me links en rechts voorbij zoefden terwijl ik achter een stoel aan het harken was. Dat heb ik overigens maar zo’n 10 meter gedaan want voor lul staan op de Jodensloot wil niemand. 

Toen ik denk ik zo’n jaar of 8 / 9 was kreeg ik Hockey schaatsen. Daar heb ik m’n draai nog wel enigs zins op gevonden. We wilden lid worden van de ijsclub Kralingen maar, u raadt het al, daar hadden we geen geld voor. Op de MAVO heb ik nog eens veel te grote noren gekocht. “Daar kon je nog in groeien”, dat was zo’n uitspraak die in ons gezin ook voor kleding gold. Nou mijn voeten groeiden niet meer, "doe dan een krant in de punt van je schaatsen" zei mijn moeder. Ik stopte de zaterdag editie van het Vrije Volk erin en nog had ik ruimte. Maar goed, we gingen tijdens de Gymnastiek wel eens naar de ijsclub maar dat was door die pipo schaatsen ook niet aan mij besteed. Probeer het eens voor je te zien, een stuk of 10 houtenklaas slagen en dan rustig uitrijden, en daar kwam Bas weer voor de 20 x in een lage zit voorbij. Ik heb het nog wel een beetje voor elkaar gekregen en zelfs ook nog wel eens een “mooie” tocht ( elk jaar wordt hij mooier) op de Rotte meren gemaakt maar ik heb de noren aldaar maar bij een “koek en Zopie” aan de wilgen gehangen.

Alhoewel, heel veel later, ik denk dat ik al zo’n 40 jaar was heb ik in een nostalgische bui bij de kringloopwinkel weer eens een paar Hockeyschaatsen gekocht. Ik had die vroegere tijd geromantiseerd en overmoedig bond ik de schaatsen onder op de Ringvaartplas, m’n kop barstte haast uit elkaar omdat mijn buik in de weg zat. Verdomme weer hetzelfde gehark. Ik hoorde een auto toeteren en ik wist natuurlijk wel waarom hij dat deed, ijspret voor de chauffeur. “Laat ik de veters nog één keer strak aan trekken”, ik ging zitten en trok meteen de kringloopveters kapot. Ik heb de schaatsen aan de kant gepleurd en ben morrend en met kouwe klauwuh huiswaarts getogen.

Gelukkig zijn de latere winters niet meer zo streng geweest, ik mocht nog eens een 3e jeugdoprisping krijgen. Mijn zoon heeft ook nooit naar het schaatsen verlangd al bedenk ik me dat hij die ouwe noren van mij wél gepast zou hebben. 




“Geluk bij het ongeluk”

 De sneeuw is in de felle zon verblindend mooi. Geleund tegen de warme keukenkachel kijk ik hoe een ventje zich in de speeltuin alleen vermaakt. Hij rolt een sneeuwbal, hinkelt vervolgens naar een deksel, scheert deze weg, rent er achteraan maar komt in zijn achtervolging de schommel tegen, hij duikt er met zijn buik op, slingert er een paar keer borst crawlend op heen en weer, denk ineens aan de deksel want zijn blik zoekt in zijn eerder gegooide richting, hij lijkt hem te zien want hij huppelt er breed lachend op af, glijdt uit, slingert zijn armen daarbij in de lucht, deze handeling hoort bij zijn blije uitstraling. 

Plotseling kijkt hij de straat in en merkt iets op. “Hé Remy”!! Gilt hij hard. Met een onvoorzichtig sprintje verdwijnt hij uit mijn gezichtsveld. Remy heeft hem gezien en vormt vanaf nu, niet meer alleen maar mét het dartelende mannetje een vrolijk duo. 

Een oud wat sikkeneurig mannetje heeft dit schouwspel ook gezien. Ik zie nu pas dat hij een klein wit, in de sneeuw onopvallend, hondje bij zich heeft. Zijn blik is als een vergeelde druipkaars. Wat zou híj nu denken? Vermoedelijk: “ADHD, daar hebben al die gassies tegenwoordig last van, daar hebben ze toch een pilletje voor?” Hij draait zich om en strompelt voorzichtig weg, het hondje heeft door de jaren dezelfde houding aangenomen. Ik had nog niet aan ADHD gedacht, ík had een spelend gelukkig kind gezien waar ik, eveneens gelukkig, bij stil stond. Ik keek de man nu op zijn gebogen rug en dacht aan zijn ongelukkige uitstraling “maar daar hebben ze toch tegenwoordig ook een pilletje voor?” bedacht ik me toen ik mezelf op een heerlijk bakkie trakteerde.