Gepubliceerd in "De Oud Rotterdammer" september 2023
De kinderen op school moesten tijdens
mijn lagere schooltijd, we spreken over de jaren 60, eens in de zoveel tijd
naar de schooltandarts. Als de Crèmekleurige “veewagen” kwam voorrijden was er met
het angstige kroost op slag geen land meer te bezeilen. Ik was niet bang want,
ik hoefde niet! Wij hadden tandarts M. in Crooswijk waar we eens per half jaar
naar toe moesten.
Nee, ik was geen held die
huppelend ieder halfjaar naar de “smoelensmid” ging, maar omdat het in schooltijd
was zag ik het als een ochtend vrijaf. Met mijn moeder en zus liepen we dan
door Kralingen langs de Gashouders in de Weteringstraat, over de Goudserijweg
met de heerlijke geur van vers gebakken brood bij bakker Wolff en zo verder
langs de Koninginnekerk. Geen kind op straat, die zaten gehoorzaam in de
schoolbankjes.
Tandarts M. had zijn praktijk in
een groot herenhuis. De spreekkamer stond vol met ouwe vergeelde meuk. Achter
de behandelstoel, in de spreekkamer, stond als een gevaarlijk insect, de tandartsboor
MET snaaraandrijving. Als dat ding werd aangezet zat heel de wachtkamer
verstijfd. Verder lagen er allerlei, op martelwerktuig lijkende, gereedschappen
in een bakje naast de behandelstoel naar je te grijnzen.
Er werd nog niet op afspraak
behandeld. De wachtkamer zat daarom altijd overvol met een verscheidenheid aan
fondspatiënten en als je binnenkwam moest je altijd gillen: “wie is de
laatste?” Aan de muur hing een tekening van een knipogende Cowboy op een paard,
hij had een stuk fruit in z’n hand. “Cowboy Lasso, hoefgetrappel. Snoep
verstandig, eet een appel”, was de tekst eronder. Hiermee werd je eraan
herinnerd dat je de afgelopen tijd weer te veel gesnoept had. Dat zou weldra
blijken want daar ging het ijzingwekkende schorre belletje dat wij aan de beurt
waren. We betraden via de knarsende deur de behandelkamer.
Ik had al heel snel vullingen in
m’n kwebbel maar om nou te zeggen dat ik angst had, nee. Natuurlijk ging je opgewekt naar huis als je was geweest
maar dat was voor mij meer dat ik weer kon bewegen ipv ingesloten te zitten
tussen de, naar angstzweet ruikende, patiënten. Je kon als het ware tegen de
lucht van verschraald frituurvet en natte jassen aanleunen.
De tandarts had mij overigens een
keer goed te pakken. Er moest een kies worden getrokken. M. had het druk en
pompten een paar injecties in mijn mond en in plaats van te zeggen: ‘ga maar
even naar de wachtkamer moest ik blijven zitten, ‘die is er zo uit’ zei hij
terwijl hij de spuit in het metalen bakje smeet. Nou, vergeet het maar en het
deed nog verdomde pijn ook. Bij de harde kreet van mijn kant: ‘au joh’!! sprong
z’n hond luid blaffend onder het bureau van de secretaresse vandaan. Ik denk
niet dat ik nog gekermd heb.
De tandarts was als persoon denk
ik niet zo slecht want tijdens mijn vakantiebaantje als postbode bestelde ik de
post op zijn huisadres. Als ik hem dan toevallig trof zei hij zeer vriendelijk:
‘mogguh, possie, hebbie nog wat voor me?’. Daar had hij een andere rol dan in
dat herenhuis te Crooswijk. Als ik daar nu nog langsloop hoor ik de boor, het
schorre belletje en die rothond.